Grondbezit, de moeder van alle conflicten

Colombia 1.jpg

Door Félix Posada Rojas

Historisch gezien is in Colombia de verdeling en het bezit van het land altijd een factor geweest in de verschillende processen van sociale strijd en in gewapende conflicten. Kleine boeren, inheemse volkeren en Afro-gemeenschappen blijven vechten tegen de ontheemding en armoede, het onrecht en geweld, waaraan de landelijke gebieden sinds koloniale tijden onderworpen zijn geweest. Het belang van land staat centraal; de sleutel tot het oplossen van het geweld waarmee Colombia te maken heeft, ligt in het aanpakken van de ongelijke toegang tot land en het gebrek aan ontwikkeling van de plattelandsgebieden.

Afgelopen juli presenteerde CPT-Colombia verschillende evenementen en artikelen waarin CPT-partners hun mening deelden over landkwesties en de centrale plaats die deze innemen in de Colombiaanse samenleving.

 De realiteit van het verleden

De inheemse volkeren, de gemeenschappen die het huidige Colombia bewoonden voordat de Spanjaarden kwamen, kenden geen conflicten over privé-eigendom van het land. In hun beeld van het begin van de kosmos en wereldbeeld, was Moeder Aarde de oorsprong en de voeding van het leven in hun gemeenschappen, en als zodanig kon het land niet in stukken gesneden of verdeeld worden onder een groep eigenaren, meesters of heren. De Europese veroveraars introduceerden het concept 'privé-eigendom' van het land in ons gebied. Met bloed en vuur beroofden ze de inheemse volkeren van hun land en maakte hen lijfeigenen van de nieuwe sociale klasse van landeigenaren.

De eersten die profiteerden van de landroof waren de leiders van de verovering, hun luitenants en soldaten die werden 'beloond' tijdens deze eerste verdeling. De 'haciënda' (landgoed) werd gevormd binnen een racistisch klassensysteem van een koloniale samenleving. Witte mensen die aankwamen vanuit Spanje kregen alle sociale privileges op grond van hun huidskleur en Europese afkomst. Tegelijkertijd werden mestiezen, inheemse mensen en later ook tot slaaf gemaakte zwarte mensen systematisch uitgesloten van toegang tot de lagen met politieke, economische en religieuze macht in het dominante systeem.

Dit systeem van haciënda's, dat werd opgezet in de 16e eeuw en nu nog steeds het grootste gedeelte van de Latijns-Amerikaanse landen domineert, kopieert het model van de grote landgoederen van de Spaanse aristocratie. Grondbezit was bovenal een symbool dat de politieke macht weerspiegelde waarop ze in Spanje het monopolie hadden, in het leven geroepen door katholieke vorsten Isabel en Fernando.

De katholieke kerk, een fundamentele bondgenoot van de Spaanse kroon in het koloniale systeem van overheersing, profiteerde ook van de verdeling van land. Aan het begin van de 19e eeuw, toen het proces begon dat leidde tot de onafhankelijkheid van Spanje van wat nu Colombia is, hadden religieuze instellingen die verbonden waren met de kerk - religieuze ordes, bisdommen, parochies, kloosters en broederschappen - de controle over een derde van de landerijen van het land.

Het model van de grote haciënda's werd in de koloniale tijd geconsolideerd dankzij schenkingen van de Staat door middel van veilingen en aankoop van braakliggend land of toe-eigening ervan door grootgrondbezitters. In feite werden maar weinig van deze grote landgoederen commercieel geëxploiteerd: met de meeste werd niets gedaan, terwijl de inheemse mensen dankzij de Leyes de las Indias (Wetten van Indië) uitgevaardigd door Carlos V, als 'troostprijs' van de kroon het recht kregen om reservaten of gemeenschappelijke landerijen te bezitten om te overleven.

De weinige landerijen die werden bebouwd waren voldoende om de paar steden en dorpen in Nieuw Granada - zoals het gebied van Colombia in het koloniale tijdperk werd genoemd - van voedsel te voorzien. De kroon richtte zich op de exploitatie van goud en zilver waarmee de talloze oorlogen die de Spaanse monarchie voerde in Europa en de bureaucratie aan het hof werden bekostigd, terwijl het grootste gedeelte van het Spaanse volk in armoede leefde, slachtoffers van een parasitair economisch regiem dat het land in zijn greep hield.

Tussen 1885 en 1930 ontstond een conservatief regiem in het land dat de structuren van agrarisch bezit, in een groot deel van het land gedomineerd door de grote landgoederen, ondersteunde. De landeigenaren legden boerenpachters en dagloners een slavenbestaan op. Doordat de arbeiders permanent 'in de schuld' werden gehouden bij de meesters, zorgde men ervoor dat ze het landgoed nooit konden verlaten en dat ze alleen maar werkten om de rijkdom van de meesters te vergroten zonder zelf enig geld te verdienen. Voor degenen die zich verzetten stonden de toenmalige wetten de landeigenaren toe om zelf politieagent te spelen en de onwillige boeren in privégevangenissen op de haciënda's gevangen te zetten. 

Aan het eind van de jaren ‘20 van de vorige eeuw rebelleerden de boerenknechten op haciënda's in onder meer de departementen Cundinamarca, Boyacá, en Santander tegen deze en andere onrechtvaardigheden en richtten zogenaamde boerenbonden op. De confrontatie tussen landeigenaren en boeren werd gedeeltelijk opgelost door de liberale regering van López Pumarejo toen Wet 200 van 1936 werd uitgevaardigd. Door deze wet werd de Staat gemachtigd landgoederen aan te kopen en deze te verdelen onder de boeren.

Maar onder druk van de conservatieve oppositie en mensen uit zijn eigen partij draaide López tijdens zijn tweede termijn zelf de bepalingen van de wet uit 1936 terug met Wet 100 van 1944.

De periode die in de Colombiaanse geschiedenis bekend staat als La Violencia (1948-1958) resulteerde in de verdrijving van meer dan een miljoen kleine en middelgrote landeigenaren van hun land, vooral in de koffieregio in het middenwesten, en de consolidatie van de belangen van de grootgrondbezitters in deze gebieden die de sleutel vormen voor de economische ontwikkeling van het land.

Tijdens het National Front (1958-1974) probeerde president Lleras Restrepo (1966-1970) een landbouwhervorming door te voeren, volgens het beleid dat werd aanbevolen door de Verenigde Staten in het 'Alliance for Progress'-programma (Bondgenootschap voor Vooruitgang), maar de politieke oppositie van de grootgrondbezitters en hun bondgenoten zorgden er in de daaropvolgende regering van Misael Pastrana (1970-1974) voor dat dit op niets uitliep.

De huidige realiteit

Tegenwoordig vertoont het grootgrondbezit in Colombia nog steeds ontstellende ongelijkheden.

De Nationale Landbouwtelling, uitgevoerd door DANE (overheidsinstituut voor statistiek) tijdens de regering van Juan Manuel Santos (2010-2018) toonde aan dat van de 113 miljoen hectare landbouwgrond slechts 6,3%, oftewel 7 miljoen hectare, wordt bebouwd.

Ongeveer 0,44% van de landeigenaren beheert 40,1% van de grond in het land. Ondertussen bezit 69,9% van de eigenaren samen amper 5% van de grond. Dit zijn boerderijen kleiner dan 5 ha.

Het contrast is schandalig: Colombia heeft meer dan 20 miljoen hectare land dat geschikt is voor landbouw, maar importeert op het moment 30% van het benodigde voedsel.

Ongeveer 33,8 miljoen hectare wordt verspild aan uitgestrekte weiden voor veeteelt voor de vleesindustrie.

64,6% van het bebouwde areaal wordt gebruikt voor agribusiness inclusief exportgewassen, zoals de 15% aan oliepalmplantages. 

600.000 families van kleine boeren zijn werkzaam in de koffie en dit beslaat 28% van het agro-industriële gebied van Colombia.

Volgens een rapport van Oxfam is de Gini-coëfficiënt[1] voor de ongelijke verdeling van land in Colombia een van de hoogste ter wereld: 0,88. Dit overtreft de Gini van Latijns-Amerika van 0,79 en, zoals te verwachten, die van Europa (0,57), Azië (0,55) en Afrika (0,56).

De Gini-coëfficiënt loopt van 0 tot 1. Hoe dichter bij de 1, hoe meer ongelijkheid er is.

De Voedsel-en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO) stelt dat 82% van het productieve land in Colombia in handen is van 10% van de landeigenaren.

Ook het Instituto Geográfico Agustín Codazzi, een instelling van de Colombiaanse staat, bevestigt dat 72% van het landelijke gebied van Colombia toebehoort aan 1% van de landbouwbedrijven. Datzelfde instituut heeft informatie verzameld over hoe het Colombiaanse gebied is verdeeld naar gebruik:

42,5% van de grond in Colombia, ongeveer 48,5 miljoen hectare, is in privébezit - variërend van Agro-industriële bedrijven tot keuterboerderijtjes die zich toeleggen op de basisgewassen voor voedsel.

30,1% van het totaal, oftewel 34,2 miljoen hectare, behoort toe aan inheemse reservaten, Afro-Amerikaanse gemeenschappen en andere door de staat erkende etnische groepen. Deze groepen en gemeenschappen beslaan 1,9 miljoen mensen. 

Hierbij moet aangemerkt worden dat de meeste van deze gemeenschappelijke gronden niet geschikt zijn voor gewassen of andere economische activiteiten; het zijn bossen of oerwouden die in stand moeten worden gehouden en beschermd.

9,9% van het totaal, dat is 11,3 miljoen hectare, valt onder gebieden die door de Staat beschermd worden (nationale parken). In deze gebieden bevindt zich 90% van de illegale cocagewassen en hier vindt veel ontbossing plaats.

0,7% van het gebied ligt braak, onbebouwd land dat in bezit is van de Staat. Dit cijfer is echter niet erg betrouwbaar omdat de Staat zelf niet weet hoe groot het is.

Ongeveer 10,7% van de grond, 12,1 miljoen hectare, staat te boek als staatsbezit. Misschien gaat het bij deze gronden om industriële en mijnbouwvergunningen die de overheid heeft verleend aan particuliere ondernemers.

Een laatste beetje informatie: De waarde van het landelijk areaal wordt geschat op 182 miljard peso (ca. 40 miljard euro), en de stedelijke gebieden zijn zo'n 1087 miljard peso (ca. 239 miljard euro) waard.

[1] https://en.wikipedia.org/wiki/Gini_coefficient

Colombia 2.jpg

Félix Posada Rojas: codirecteur van het populaire oecumenische communicatiecentrum voor Latijns-Amerika CEPALC-, historicus, socioloog, analist van wereldwijde en Latijns-Amerikaanse contexten, schrijver en dichter. 

Hij is een goede vriend van Christian Peacemaker Teams en heeft zijn kennis over de Colombiaanse context gedeeld met CPT-delegaties gedurende de afgelopen 20 jaar die CPT in Colombia actief is. 


Vorige
Vorige

Winst door een verloren oorlog

Volgende
Volgende

Rechtszaken tegen de activisten uit Badinan